Krijgsgevangenen en vreemden
Armeniërs
Tot dat Duitse leger behoorden, ook in ons land, vrij wat niet-Duitsers. Van begin '43 af werden Russische krijgsgevangenen hier en daar in het verband van de Wehrmacht tewerkgesteld (zij ondervonden veel hulp en steun van de met hun lot begane burgerij), maar in de zomer van '43 kreeg men met de Osttruppen te maken, alsook met Brits-Indiërs. Wat de Osttruppen betreft: er werden in Nederland 5 Ostbataillone gelegerd, eerst twee bataljons die respectievelijk uit Armeniërs en Turkmenen bestonden, vervolgens drie, respectievelijk bestaande uit Noordkaukasiërs, Georgiërs en Wolga-Tartaren. Die bataljons waren in hoofdzaak met Duitsers geëncadreerd.
Hoe keek men in ons land tegen hen aan? Wij weten het niet: er zijn te weinig gegevens. In sommige streken was men, schijnt het, bang voor die ‘vreemde snoeshanen’ die nogal eens tot geweldplegingen overgingen, in andere streken beschouwde men hen en vooral ook de Italiaanse Hilfswilligen, die eind '43 hun intrede deden, in de eerste plaats als slachtoffers van het Derde Rijk. Menigeen was er overigens van overtuigd dat de Duitsers op die Osttruppen allerminst staat konden maken. Op Overflakkee werden, schijnt het, de Armeniërs bepaald gunstig beoordeeld. ‘ Während die Deutsche Wehrmacht bei den Niederländern im allgemeinen auf Ablehnung stösst, erfreuen sich’, zo rapporteerde een van de Feldkommandanturen in juni '43, ‘die Angehörigen des Armenierbataillons auf Overflakkee der besonderen Sympathie der Bevölkerung. Holländische Mädchen, die nie mit deutschen Soldaten gegangen sind, suchen bei den Armeniern Anschluss. . . In einem Brief an die Ortskommandantur bringt ‘die Jugend von Overflakkee’ zum Ausdruck, dass sie sich vereinsamt und gelangweilt fühle und sich nach Veränderung und Gemütlichkeit sehne; sie bitte daher um Einquartierung von Armeniern!’
Bron: L. de Jong, Koninkrijk der Nederlanden
Foto's van boven naar beneden: -Marokkaanse krijgsgevangenen in het kamp te Kouderkerke, 1944. De man rechts heeft een zogenaamde slangenstok in zijn hand. -Kruidenierswinkel van Joziasse -Marokkaanse krijgsgevangen in Westkapelle |
Dwangarbeid in Zeeland in 1943 Mevrouw A. van Tatenhove uit het Zeeuwse Borsele mocht in de Tweede Wereldoorlog graag met haar vriendinnen een uitstapje maken naar het kampje krijgsgevangenen dat er door de Duitsers werd bewaakt. ,,Hoewel het een rotte tijd was, vonden we het best wel spannend. We hadden van ons levensdagen nog nooit een neger gezien’’, haalt ze herinneringen op in het periodiek |
“Mijn acht jaar jongere zus en ik hebben levendige herinneringen aan deze tijd. De goedlachse en vriendelijke Marokkaanse jongens kregen in het begin veel bekijks, vooral van de Zeeuwse meisjes. Met de jongens ruilden we voedsel en andere producten tegen slangenstokken. Prachtig uitgesneden stokken, sommige met teksten erin gebrand. De mensen die niets van de nazi’s moesten hebben, hadden met die jongens te doen. Ik denk dat er ook wel sprake was van een stukje christelijke naastenliefde. Er ontstonden vriendschappen en op den duur had elke krijgsgevangene wel een gezin dat een beetje voor hem zorgde. Wij brachten er een keer pannenkoeken heen en sinaasappelen, die in de oorlog helemaal niet te krijgen waren. Ze waren bedoeld voor de Nederlandse schoolkinderen. Mijn vader was toen directeur van de school. Er bleven sinaasappelen over en die werden naar de Marokkanen gebracht. Die hebben er van gesmuld. De schoenmaker lapte voor niets hun schoenen. Halverwege het buurtschapje Lammerenburg was een piepklein kruidenierswinkeltje. Aan de toonbank hing een doos met het opschrift ‘Voor de Marokkanen’. Daar konden de mensen voedingsmiddelen en dergelijke in deponeren. Op de terugweg van het strand, kwamen de krijgsgevangenen daar iedere dag even kijken of er iets voor hen in de doos zat.”
“We zagen een keer een jongen met een wond en de dochter van de huisarts moest van haar vader zalf en zwachtels naar het kampje brengen om de wond te verzorgen. Wanneer we hen langs zagen komen, zwaaiden we naar de gevangenen die twee keer per dag bij ons voorbij gingen. Een Duitse bewaker kreeg daar genoeg van, kwam op mijn moeder af en maakte haar duidelijk dat hij dat niet meer wilde. Mijn moeder zei: ‘Wij zwaaien. Als jij ooit krijgsgevangene bent, dan zwaai ik ook naar jou’, en daarmee was de kous af.”
Bron: Vredeseducatie.nl